d  e      z  e  s  d  e      s  t  a  p 

... misschien gaat dit over ... bereidheid

"Dit is de stap, die de mannen van de jongens onderscheidt". Deze woorden zijn van een sympathiek priester, die een van de beste vrienden van AA was. Hij legt verder uit dat elk mens, die genoeg bereidwilligheid en eerlijkheid kan opbrengen om herhaaldelijk en zonder enig voorbehoud de Zesde Stap op al zijn fouten toe te passen, inderdaad een lange weg op geestelijk gebied heeft afgelegd en daardoor een man is geworden. Een man die eerlijk tracht te groeien naar het beeld en de gelijkenis van zijn Schepper.
Op de veel voorkomende vraag of God, onder zekere voorwaarden, bepaalde karakterfouten kan en zal wegnemen, zullen praktisch alle AA-leden met een prompt "Ja" antwoorden. Dat is voor hen geen theorie, maar hét belangrijkste in hun leven. Hun getuigenis klinkt dan ongeveer als volgt:
"Ik was volledig verslagen, totaal overwonnen. Mijn eigen wilskracht vertikte het gewoon, wanneer het om alcohol ging. Verandering van omgeving, alle pogingen van familie, vrienden, dokters en geestelijken om iets aan mijn alcoholisme te veranderen mislukten. Ik kon gewoon niet stoppen met drinken en geen enkel mens scheen dit voor mij te kunnen doen. Toen ik echter bereid was schoon schip te maken en toen een Hogere Macht, God zoals ik Hem zag, vroeg mij te bevrijden, verdween mijn obsessie om te drinken. Ze werd gewoon uit mij weggenomen."
Overal ter wereld kan men in AA-vergaderingen dergelijke getuigenis horen. Het is voor iedereen duidelijk dat iedere nuchtere AA'er verlost werd van die hardnekkige en potentieel fatale obsessie. Alle AA'ers zijn bijgevolg op een bepaald ogenblik letterlijk "volledig bereid geweest" om God die drang naar alcohol uit hun leven te laten wegnemen. En dat precies heeft God gedaan. Wanneer wij zo volkomen verlost werden van de obsessie van het alcoholisme, waarom zouden wij dan niet proberen om op dezelfde manier van alle andere moeilijkheden of fouten bevrijd te worden? Hierop weet alleen God een volledig antwoord. Nochtans menen wij tenminste een deel van dit antwoord te kennen.
Wanneer mannen en vrouwen zoveel alcohol drinken, dat zij daardoor hun leven verwoesten, stellen zij een zeer onnatuurlijke daad. Zij bekommeren zich niet om hun drang naar zelfbehoud maar schijnen regelrecht naar hun ondergang te lopen.
Wat zij doen druist helemaal in tegen hun eigen diepste instinct. Zijn zij klein en nederig genoeg geworden onder de geweldige slagen die de alcohol hen toebracht, dan kan Gods genade bij hen binnendringen en hun obsessie verdrijven. Hun krachtig instinct kan hier volledig samenwerken met de wens van hun Schepper, om hen een nieuw leven te geven. Want én de natuur én God verfoeien zelfmoord.
De meeste van onze moeilijkheden vallen echter helemaal niet onder een van deze categorieën. Ieder normaal mens bijvoorbeeld wil eten, wil zich voortplanten, wil iets betekenen voor de anderen. En hij wil zich op een redelijke manier veilig voelen door te trachten die zaken te bereiken. Zo heeft God hem trouwens gemaakt. Hij heeft de mens niet geschapen opdat hij zichzelf zou vernietigen door de alcohol, maar Hij gaf hem zijn instincten om hem te helpen in leven te blijven.
Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat onze Schepper van ons zou verwachten dat wij, alleszins in dit leven, onze instinctieve neigingen volledig zouden uitschakelen. Voor zover wij weten staat er nergens een geval bekend van een mens, bij wie God alle natuurlijke drijfkrachten volledig zou weggenomen hebben.
Daar de meesten van ons geboren worden met een overvloed van natuurlijke begeerten is het niet te verwonderen dat wij deze dikwijls hun rol te buiten laten gaan.
Wanneer zij ons blindelings voortdrijven of wanneer wij eisen dat zij ons meer plezier en voldoening zouden verschaffen dan mogelijk of redelijk is, dan hebben wij het punt bereikt waar wij beginnen af te wijken van de graad van volmaaktheid, die God voor ons op aarde wenst. Het is de maatstaf voor onze karakterfouten, of, zo ge wilt, voor onze zonden.
Wanneer wij erom vragen, vergeeft God ons ongetwijfeld onze tekortkomingen. In geen geval maakt hij ons echter wit als sneeuw en bewaart hij ons zo, zonder onze medewerking. Er wordt verondersteld dat wij aan onszelf werken.
Hij vraagt alleen dat wij trachten naar best vermogen aan ons karakter te bouwen. Op die wijze is de Zesde Stap: "waren volkomen bereid om God al deze karaktergebreken te laten wegnemen" dé manier waarop AA denkt over de meest geschikte houding, die iemand kan aannemen om aan deze levenstaak te beginnen. Dat betekent niet dat wij verwachten dat al onze karakterfouten van ons zullen weggenomen worden, zoals met onze drankobsessie gebeurde. Met enkele kan dat zo zijn, maar wat de meeste betreft, zullen wij ons tevreden moeten stellen met een geduldig verbeteren. De sleutelwoorden: "volkomen bereid" onderstrepen het feit dat wij willen streven naar het allerbeste.
Hoevelen van ons zijn er die deze volledige bereidheid bereikt hebben? Volledig, praktisch niemand. Het beste wat wij kunnen doen is trachten, met al de eerlijkheid die wij kunnen opbrengen. Zelfs de besten onder ons zullen tot hun groot misnoegen bemerken dat er altijd nog één of ander punt is, waar zij zeggen: "Nee, dat kan ik nog niet laten." En dikwijls doen we nog erger en roepen: "Dat zal ik nooit laten!" Zo sterk kunnen onze driften hun doel voorbijstreven. Hoever wij ook gevorderd zijn, steeds is er wel een verlangen te vinden dat indruist tegen de genade van God.
Sommigen, die menen dat zij het er nog niet zo slecht hebben afgebracht, zullen dit misschien betwisten. Wij zullen er even veder op ingaan. Bijna iedereen wil van zijn meest opvallende en meest destructieve handicaps verlost zijn. Niemand wil bijvoorbeeld zò trots zijn dat men hem een snoever, en evenmin zo gierig dat men hem een dief noemt. Niemand wil zo boos worden dat hij een moord zou begaan, zo wellustig dat hij zou verkrachten, of zo gulzig dat hij zijn eigen gezondheid ruïneert. Niemand wil gekweld worden door de chronische pijn van de afgunst of verlamd worden door luiheid. Vanzelfsprekend lijden de meeste mensen ook niet in dergelijke mate onder deze karakterfouten.
Wij, die aan deze extremen zijn ontsnapt, zijn geneigd onszelf geluk te wensen. Maar mogen wij dat wel? Was het tenslotte niet uit louter eigenbaat dat de meesten onder ons zijn kunnen ontsnappen? Er is toch geen grote geestelijke inspanning nodig om die buitensporigheden te mijden, die hun eigen straf in zich dragen. Maar hoe staat het met de minder scherpe aspecten van diezelfde ondeugden?
Wat wij nu moeten erkennen is, dat wij nog steeds sommige van onze fouten met veel enthousiasme bedrijven. Wij houden ervan. Wie, bijvoorbeeld, voelt zich niet graag een beetje beter dan de anderen, en zelfs een heel stuk beter? En zijn wij niet hebzuchtig onder het mom van ambitie? Van wellust houden lijkt onmogelijk. Maar hoeveel mannen en vrouwen beminnen alleen maar met woorden? Zij geloven er zelf in maar houden in een donker hoekje van hun brein de wellust verborgen. En moeten vele mensen niet toegeven, zelfs wanneer ze binnen de conventionele grenzen blijven, dat hun seksuele verbeelding uitstapjes onderneemt, vermomd als een romantische droom?
Gerechtvaardigde toorn kan ook prettig zijn. Wij kunnen op een perverse manier genoegen putten uit het feit dat veel mensen ons de keel uithangen, want dat geeft ons zo'n comfortabel gevoel van superioriteit. En boze roddel, een beleefde vorm om iemands karakter te vermoorden. Ook iets waar wij genoegen in scheppen. Wij trachten niet diegenen te helpen, die wij bekritiseren; wij staan alleen onze eigen voortreffelijkheid te verkondigen.
Is onze gulzigheid minder dan noodlottig, dan hebben wij ook daar een milder woord voor: "Het er een beetje van nemen" heet het dan. Wij leven in een wereld vol jaloersheid. Iedereen is er in mindere of meerdere mate door aangetast. Deze fout moet ons beslist - zij het dan een verwrongen - plezier verschaffen. Waarom zouden wij anders zoveel tijd verspillen met zaken te wensen, die wij niet bezitten, in plaats van ervoor te werken? Of waarom zouden wij anders boos zitten kijken naar de dingen, die wij nooit zullen hebben, in plaats van dat te aanvaarden en daarin te berusten? En hoe vaak werken wij niet hard met als enig doel later veilig en lekker lui te kunnen zijn; alleen noemen wij dat "rentenieren". Denk ook eens even aan ons talent om eindeloos te talmen, wat synoniem is voor luiheid. Praktisch iedereen zou zo'n lijst kunnen aanleggen en toch denken slechts weinigen eraan hier verandering in te brengen; tenminste, wanneer zij er niet te veel moeilijkheden door ondervinden.
Na deze regels kunnen sommigen misschien tot het besluit komen dat zij werkelijk bereid zijn zich van al deze fouten te laten bevrijden. Ze zullen echter moeten toegeven, zelfs als hun lijst nog niet zo zwaar is, dat zij sommige zaken niet wensen te veranderen. Het is dan ook duidelijk dat bitter weinigen onder ons vlug of gemakkelijk bereid zullen zijn naar geestelijke of morele volmaaktheid te streven. Wij willen het op een akkoordje gooien en slechts in zoverre de volmaaktheid nastreven, als wij in het leven nodig denken te hebben. En wat dat betreft, houden wij elk ons eigen idee erop na. Het verschil tussen "jongens en mannen" is bijgevolg het verschil tussen een streven naar een zelf-gekozen begrensd doel of naar het volmaakte doel, wat dit van God is.
Dadelijk zullen velen vragen: "Hoe kunnen wij de Zesde Stap in zijn volledige draagwijdte aanvaarden? Dan zouden wij volmaakt moeten zijn!" het lijkt moeilijker dan het in feite is. Wij kunnen alleen de Eerste Stap, waarin wij voor 100% toegaven dat wij tegenover de alcohol machteloos stonden, tenvolle beoefenen. De overige elf stappen houden ons een ideaal voor. Zij zijn het doel dat wij viseren en da maatstap voor de vooruitgang die wij boeken. In dit licht gezien, is de Zesde Stap nog altijd moeilijk, maar niet meer onmogelijk. Wij moeten er alleen mee beginnen en blijven proberen.
Willen wij enig voordeel halen uit deze stap in verband met problemen buiten de alcohol, dan zullen wij noodzakelijk onze geest opnieuw helemaal moeten openstellen. Wij zullen onze ogen moeten gericht houden op het volmaakte en bereid zijn daarnaar te streven. Het komt er niet op aan hoe vlug wij opschieten. De enige vraag is: "Zijn wij bereid?"
Kijken wij even terug naar die gebreken, waarvan wij nog steeds niets hebben willen veranderen. Hier moeten wij de scherpe hoeken leren afronden. Misschien zullen wij in sommige gevallen nog moeten zeggen: "Dat kan ik nog niet opgeven" - maar wij zouden nooit mogen zeggen: "Dat zal ik nooit opgeven!". Keren wij nog even terug naar het gevaarlijke achterpoortje dat wij openlieten. Er werd ons gesuggereerd dat wij volledig bereid moesten worden om de volmaaktheid na te streven. Wij noteerden dat dit nochtans niet helemaal ineens diende te gebeuren. Een beredenerende alcoholist nu, zal dit allicht op de lange baan schuiven. 'Dat is gemakkelijk" zou hij kunnen zeggen. "Natuurlijk zal ik naar volmaaktheid streven; maar ik ga me precies niet dood haasten. Op die manier kan ik sommige van mijn problemen wel voor onbepaalde tijd uitstellen." Dat gaat natuurlijk niet op. Zichzelf zo voor de gek houden betekent dezelfde noodlottige weg inslaan als bij verschillende andere goedklinkende redeneringen. Wij zullen op zijn minst enkele van onze ergste karakterfouten moeten aanpakken en zo vlug mogelijk met hun uitroeiing beginnen. Op het ogenblik dat wij zeggen: "Nee, nooit!" sluiten wij onze geest voor de genade van God. Uitstellen is gevaarlijk, en opstandig worden kan fataal zijn. Wij staan hier op het punt waar wij de weg naar een begrensd doel verlaten om te streven naar Gods bedoeling met ons.